Het is zover: je start met je onderzoek!
Stel jezelf vragen:
Je begint met het oriënteren op het informatielandschap: de informatiesoort en databanken die je kunt gebruiken.
Vervolgens identificeer je de informatiebehoefte en zoek je informatie ter oriëntatie, zodat je een onderzoeksvraag kunt formuleren.
Oriënteren op informatiesoort
Niet alle bronnen zijn geschikt voor elk doel. Soms zul je informatie moeten vinden over de nieuwste ontwikkelingen op je vakgebied, en andere keren heb je statistieken nodig om je verslag te onderbouwen. In de afbeelding zie je welke bronnen geschikt zijn om feiten te achterhalen, waar je achtergrondinformatie uit kunt halen en welke bronnen geschikt zijn voor actuele informatie.
Oriënteren op databanken
NHL Stenden heeft licenties op verschillende databanken. Via de filters op de pagina van de databanken is te zien welke databank geschikt is voor welk onderwerp of filter op type bron.
Uitgangspunt voor het vaststellen van een informatiebehoefte is dat er een probleem is dat om informatie vraagt om opgelost te worden. Om die informatiebehoefte te definiëren kun je de 5 W's en 1H methode gebruiken. Je legt daarmee o.a. je doelgroep, de kaders van het onderzoek en het doel van het onderzoek vast. Ook de context wordt verhelderd.
Dit helpt je ook alvast om je onderzoeksvraag in te kaderen. Je kunt dit onderdeel ook beschouwen als vraagverheldering. Vanuit de praktijk (op micro- of mesoniveau) en de literatuur (op macroniveau) benader je je kwestie en neem je in de probleemanalyse de verschillende perspectieven op.
Bekijk de 5W1H- methode om meer te weten te komen over je opdracht, probleemstelling of context (wat, waarom, wie, waar, wanneer, hoe).
5W1H |
Vragen |
Wat |
Wat is de opdracht? Wat is het probleem? Wat maakt hij/zij mee? Wat ga je bespreken? Wat gebeurt er of wat is er gebeurt? Wat is de situatie? Wat had er moeten gebeuren? Wat willen we oplossen? Wat neem je waar? Wat zijn specifieke kenmerken/verschillen ten opzichte van andere producten? Wat is het beoogde resultaat van het project? |
Waarom |
Waarom gebeurt dit (reden/oorzaak)? Waarom moeten we dit oplossen? Waarom moeten we hierover beslissen? Waarom moeten we hier tijd aan besteden? Waarom willen we dit resultaat bereiken? Waarom is dit strategisch? |
Wie |
Over wie gaat het/treft het? Bij wie komt het (probleem) voor? Met wie ga je in gesprek? Wie moet de situatie oplossen? Wie moeten er iets aan doen? Wie zijn de stakeholders? Wie is de doelgroep? Wie zitten er in het team? Wie neemt het besluit? |
Waar |
Waar speelt het zich af (locatie)? Waar wordt het gezien (proces, etc.)? Waar bevind ik mij in deze groep? Waar gaan we de oplossing implementeren? Waar wordt de beslissing genomen? Waar gaan we het organiseren? |
Wanneer |
Wanneer gebeurt het? Wanneer is het gebeurd? Wanneer speelde dit zich af? Gebeurt het op andere momenten? Ontstaat het na een bepaalde actie (probleem, situatie, etc.)? Wanneer moet het opgelost zijn? Wanneer moet de beslissing zijn geïmplementeerd? Wanneer moet het klaar zijn? Wanneer geef ik les? |
Hoe |
Hoe komt het tot uiting (probleem, situatie, etc.)? Hoe gaan we dit oplossen? Hoe gaan we de beslissing implementeren? Hoe gaan we dit aanpakken? Hoe vinden we hier budget voor? Hoe gaat we dit project realiseren? |
Wanneer je verschillende informatiebronnen hebt gevonden, schrijf je de probleemstelling en een theoretisch kader
Van daaruit formuleer je een onderzoeksvraag dat bestaat uit een hoofdvraag en eventuele deelvragen.
De hoofdvraag is de centrale onderzoeksvraag en komt overeen met de probleemstelling of is direct hiervan afgeleid. Deze vraag is het uitgangspunt van je zoektocht. De hoofdvraag omschrijft exact wat je wilt weten en geeft richting aan je zoektocht. Het is dan ook belangrijk om je vraag goed te formuleren.
Een goede hoofdvraag is:
Je kunt bij het formuleren van je hoofdvraag gebruik maken van de SMART methode.
SMART methode
SMART staat voor:
S = Specifiek
M = Meetbaar
A = Acceptabel
R = Realistisch
T = Tijdgebonden
Het is verder van belang dat je een “open” vraag stelt. Dus geen vraag waarop alleen “ja” of “nee” het antwoord kan zijn.
Zijn de hoofdlijnen en kaders van je opdracht helder? Verken dan de mogelijkheden van je onderwerp. Zoek in de breedte naar informatie over je onderwerp, laat je leiden door informatie die je vindt. Tijdens deze oriënterende zoekfase krijg je een steeds duidelijker beeld van je onderwerp. Dit helpt je om je onderwerp af te bakenen en uiteindelijk specifieke zoekvragen te formuleren.
Er zijn verschillende manieren om je te oriënteren op een onderwerp:
Na je oriëntatie heb je een beter beeld van de mogelijkheden van je onderwerp. Stel vast welke aspecten van het onderwerp je wel en niet gaat behandelen. Hiermee voorkom je dat je onderwerp te breed wordt en dat je verdwaalt bij het zoeken naar informatie.
Je kunt je onderwerp ook afbakenen door te kiezen voor een bepaalde tijdsperiode of bijvoorbeeld een land of taal waarop je je richt.
Een onderzoeksvraag is complexer dan een zoekvraag. Je doet diepgaander onderzoek en de vraag is specifieker. Om de vraag goed te kunnen beantwoorden, zul je deelvragen moeten stellen. Maak bij een onderzoeksvraag gebruik van een stappenplan, een gestructureerde aanpak is belangrijk om tot goede resultaten te komen.
Je zoekvraag heeft een (grote) overlap met je onderzoeksvraag maar richt zich op je zoektocht naar literatuur. Je praktijkonderzoek is vaak op micro of meso-niveau, je zoekvraag is op macro-niveau. De literatuur/bronnen gebruik je als theoretisch kader voor je onderzoek. Je bouwt voort op de reeds aanwezige kennis over jouw onderwerp. Uit je zoekvraag haal je zoektermen. Plaats die zoektermen in een zoekschema. Dit zoekschema vormt weer de basis voor de bouwsteenmethode. In de bouwsteenmethode combineer je zoektermen en synoniemen met Booleaanse operatoren (AND-OR-NOT). In het onderdeel "Zoeken en vinden" vind je meer uitleg over de zoekvraag.
Je hebt verschillende type vragen:
Deel- en zoekvragen
Bij complexere problemen is het nodig om je hoofdvraag op te delen in een aantal deelvragen. Deze deelvragen hebben betrekking op aspecten van je hoofdvraag. Door in te zoomen op de deelaspecten wordt het beantwoorden van je hoofdvraag hanteerbaar. Alle deelvragen samen geven direct antwoord op je hoofdvraag.
Eenvoudige en complexe vragen
Je kunt te maken krijgen met verschillende soorten vragen, variërend van eenvoudige opzoekvragen tot complexe onderzoeksvragen. Grofweg kun je onderscheid maken in drie typen vragen.
Het gaat hier om een gerichte, eenvoudige vraag: je zoekt naar een eenduidig feitelijk antwoord. Eenvoudig wil niet altijd zeggen dat het antwoord makkelijk te vinden is. Het is belangrijk dat de feiten kloppen. De keuze van een goede betrouwbare informatiebron is daarom essentieel.
Bij een vraag ter oriëntatie op je onderwerp zoek je juist niet heel gericht. Je verkent je onderwerp in de breedte om duidelijk te krijgen wat je nou echt wilt onderzoeken. Je wilt je een globaal beeld vormen, de vraag is algemeen van aard. Ook zul je in de praktijk wat deelaspecten gaan verkennen.
Soms moet je een conceptueel model maken, maar wat is een conceptueel model en welke variabelen voeg je toe?
Afbeelding: scribbr.nl